Op de school van Aisha wordt in groep vijf een percussieworkshop gegeven. Dertig kinderen van vele exotische nationaliteiten leven zich maandags en donderdags uit op emmers en lege olievaten. Na zes weken is het tijd voor een uitvoering in de gymzaal. Alle ouders worden uitgenodigd. Aisha is mijn pleegkleindochter en daarom krijg ik, haar aangewaaide net-alsof-oma, ook een uitnodiging. Als ervaren toeschouwer bij evenementen van optredend basisschooltalent houd ik rekening met meer publiek dan zitplaatsen. Ik ben dan ook ruim tevoren aanwezig. Veel te ruim, zo blijkt. Zitplaatsen lijken er sowieso niet te zijn, en van een groot publiek is ook geen sprake. Eén moeder komt binnen met een peutertje aan de hand en later verschijnt er ook nog een vader met een baby. Samen met de kinderen van groep drie en vier, die ook uitgenodigd zijn, vormen we een kleurrijk publiek, gemoedelijk zittend op de grond.
De artiesten gaan helemaal los. Vol vuur wordt er getrommeld, gestampt, geklapt en gezongen. Stokken en emmers vliegen een enkele keer door de lucht, maar dat mag de pret niet drukken. Het publiek is laaiend enthousiast en klapt en stampt lekker mee, al dan niet in de maat. Groot applaus na afloop, en met een mooi ingestudeerde buiging van de percussionisten wordt het spektakel afgesloten.
Ze zijn trots, dat kun je zo zien. Ik ook. Op Aisha.
De rol van trotse toeschouwer heb ik al vaak gespeeld. Voor de moeders van Aisha’s klasgenoten ligt dat wat anders, maar in de moedercultuur waarmee ik bekend ben is het heel gewoon dat moeders in grote getale komen opdraven als er iets te bewonderen valt. Moeders zijn dankbaar publiek. Terugfietsend naar huis geef ik me over aan bespiegelingen. Hoe vaak zou dat zijn, hoe vaak zit je als moeder van twee kinderen te klappen in gymzalen of op voetbalvelden, in aula’s, stoffige muziekzaaltjes, en balletstudio’s? Hoe vaak hoop je dat jouw kind zal winnen bij die zwemwedstrijd of dat ze haar pianostukje net zo mooi zal spelen als thuis? Ja, inderdaad, heel vaak.
Juichend staan we langs de kant, blij delen we in de overwinningsroes of in de euforie van het geslaagde optreden. Minder heerlijk is het als de resultaten tegenvallen: dan moet er een huilend of mopperend kind mee naar huis; dan wil hij per direct van voetbal af en zij van ballet. De trainer of de balletjuf is dan opeens stom en alle andere kinderen zijn nog stommer. Ik vond dat destijds altijd moeilijk. Eigenlijk wilde ik dat het leven van mijn kinderen een aaneenschakeling was van gelukkige momenten, één grote overwinningsroes, zeg maar. En ik ben niet de enige. We willen liever geen teleurstellingen en mislukkingen voor onze kinderen, en al zeker geen pijn of verlies. En als dat er dan af en toe toch is, wat dan? Durven we er dan echt voor onze kinderen te zijn, ook als we daarmee toelaten dat onvermijdelijk onze eigen ervaringen met pijn en mislukking mee resoneren? Of doen we het af met een paar opbeurende woorden?
Wil je elke zes weken kosteloos een nieuwe column in je mailbox ontvangen?
Je kunt je AANMELDEN voor een abonnement.